Vandaag 27 december 2013 zou mijn broer Martijn 44 jaar geworden zijn.
Mijn broer kon niet gelukkig worden op deze aarde. Altijd zat er een duivel op zijn schouder die hem liet weten dat de wereld niet goed was, dat er iets veranderen moest, dat hij niet goed was, dat mensen het op hem voorzien hadden. Ik heb er vaker over verteld. Het nam soms bizarre vormen aan; een knoop in een telefoonkabel was het bewijs dat er spionnen waren. Niet doorgespoelde urine in zijn wc, het bewijs dat iemand hem iets wilde vertellen, dat de wereld het op hem voorzien had.
Als kind waren we twee handen op één buik. Later snapte ik niet veel meer van zijn wereld waarin zwartheid en angst het had overgenomen. Ik snapte wel dat hij gek werd van zichzelf, van de ziekte die hem het leven zuur maakte, die ervoor zorgde dat hij niet goed meer kon denken, geen boek meer kon lezen of met moeite een gesprek kon volgen. In sommige opzichten lijk ik op mijn broer. Letterlijk van uiterlijk (alhoewel ik dat nu niet meer zou weten natuurlijk). Maar ook betreft een bepaalde kwetsbaarheid. Ook ik heb een duivel(tje) op mijn schouder. Ik noem haar mijn ‘criticus’. Hoe meer ik niet wil dat zij er is, hoe harder ze aanwezig is. Bij heel veel dingen is ze prominent aanwezig. Zelden is iets meteen goed, bijna altijd is er een reden om kritiek te geven.
Met kritisch zijn is niks mis. Het biedt soms evenwicht tegen de ‘laissez faire’ houding van dat het ‘wel goed is’. Het probeert soms net nog iets beter eruit te halen, zodat een boodschap beter overkomt. Dit kan heel handig zijn. Alleen slaat ‘mijn criticus’ vaak wat door. Dan is niks goed wat ik doe, of het nu gaat om hoe ik eruit zie, wat ik aantrek, wat ik gezegd heb bij een lezing of interview of wat ik niet gezegd hebt. Altijd en overal is ze er als de kippen bij. Dan had dit anders gekund, of dat. Het maakt niet zoveel uit wat het is, of het nu gaat om wat ik doe of niet doe. Overal is wel wat op aan te merken. Nog voordat ik zelf iets heb kunnen vinden, hoor ik haar kritiek in mijn oor. ‘Dat… en dat… is toch wel jammer’.
Ik weet dat ik dit duiveltje, deze criticus, niet ben. Ze is er wel en zit vaak genoeg op mijn schouder te fulmineren. Ze wil me beschermen. Voor falen, pijn, verdriet en afwijzing. Daarom wil ze dat alles gaat zoals het ‘zou moeten zijn’. Dat juist deze houding vaak tot pijn en verdriet leidt, heeft ze niet in de gaten. Het besef dat ik haar niet ben, gaf een keuze: ik hoef er niks mee te doen. Dat was enorm bevrijdend. Ze bedoelt het goed. Dus luister ik naar haar, pik eruit wat ik eruit wil halen en ga vervolgens met een glimlach mijn eigen weg. Maar ik kan het natuurlijk niet ontkennen. Heel soms en soms wat vaker, laat ik me nog verleiden tot een uitspraak die voortkomt uit haar ingefluisterde onvrede. Dat zijn meestal momenten waarop ik verzuim om eerst even adem te halen en naar mijn eigen kern te gaan. De kern waar liefde en onbevooroordeeldheid leidend is.
Volgens mij heeft iedereen wel een duivel op zijn schouder. Het gaat er alleen om hoe groot deze wordt en welke plaats je het in je leven geeft. Die van Martijn nam door zijn ziekte zo’n prominente plaats in dat hij geen andere uitweg meer zag dan uit het leven te stappen. Het was voor hem de enige manier om rust te krijgen zoals blijkt uit zijn afscheidswoorden:
‘Ik heb geen angst voor
wat ik morgen of
overmorgen wel eens zou
kunnen gaan doen.
Eens zijn we allemaal zonder
slecht geweten in het
Paradijs/ Hemel/ Walhalla.
Fouten heb ik gemaakt,
maar slecht heb ik niet
willen zijn.’
Zonder slecht geweten en slecht heb ik niet willen zijn… Als iemand niet slecht was, was het mijn broer. Hier is duidelijk zijn eeuwige, niet loslatende criticus aan het woord. Hij ging eraan onderdoor, het idee dat hij fouten had gemaakt en de onmacht dat hij er niks aan kon veranderen. De ziekte schizofrenie, ‘zijn duivel’, ging volledig met hem aan de haal. Volgens mij wil niemand van oorsprong slecht zijn. Alleen, allemaal zullen we soms dingen doen waarvan we achteraf zeggen; als ik het nog eens zou doen, met de kennis van nu… dan …. Of gewoon, als ik even tien tellen gewacht had, dan had ik het anders geformuleerd, anders gereageerd etc.
De kunst voor mij is enerzijds om misschien eerst te ademen alvorens ik iets uitspreek of opschrijf. Dit omdat ik in de impulsiviteit van mijn reacties eerder het ‘duiveltje’ aan het woord laat in plaats van mijn zuivere kern. Anderzijds is het de kunst om de accepteren dat ik niet perfect ben en dus de criticus te accepteren en met liefde te omarmen. Want juist in deze omarming van ‘mijn duiveltje’ zit de bevrijding. Een bevrijding die Martijn niet kon vinden.
Ik kan mijzelf niet vergelijken met Martijn. Weet niet of ik in zijn plaats niet dezelfde keuze gemaakt zou hebben. Wat ik in ieder geval wel, mede door zijn dood, geleerd heb is om dankbaar te zijn voor mijn leven, nergens spijt van te hebben en mijzelf met al mijn (on)hebbelijkheden te accepteren. Want alles wat ik doe, doe ik op dat moment vanuit mijn beste kunnen en de beste intenties. Mijn perfectie zit in de imperfectie. Dat betekent dat ik fouten maak, te kritisch kan zijn en zelfs anderen zal kwetsen. Niet omdat ik dat wil maar omdat ik ten diepste besef dat het voor niemand haalbaar is om het voor iedereen goed te doen.
Ik ben en blijf een mens van vlees en bloed met een zuivere kern maar ook een duiveltje op haar schouder.